Bochten rijden: vertrouwen, techniek en timing
Goede bochtentechniek is essentieel voor veilig en snel fietsen – zowel tijdens trainingen als in wedstrijden. Hieronder leggen we uit waar je op moet letten bij het nemen van bochten, wat de basisprincipes zijn en hoe het werkt in wedstijden.
De basis
Kijk waar je naartoe wilt, niet waar je bent
Bochten rijden begint met je blik. Je fiets volgt je ogen. Kijk dus altijd door de bocht heen, naar waar je naartoe wilt – niet naar het asfalt voor je wiel. Door vooruit te kijken stuur je automatisch beter.
Kies de juiste lijn, maar blijf voorspelbaar in een groep
De snelste bochtlijn is buiten-binnen-buiten. Daarmee maak je de bocht zo ruim mogelijk. Maar in een peloton houd je je lijn! Voorspelbaarheid voorkomt valpartijen en geeft rust in de groep.
Insturen: liever iets later dan te vroeg
Als je te vroeg in te stuurt kom je te krap uit. Durf iets later in te sturen – dat voelt misschien vreemd, maar geeft je vaak een veel betere bocht. Met ervaring leer je het juiste moment aanvoelen.
Zet druk op je fiets voor controle en grip
Als je door de bocht gaat zonder te trappen, dan zet je druk op je fiets. Strek je buitenste been, hak omlaag, knie iets naar achteren. Voel dat je de fiets in het asfalt drukt. Hoe harder je gaat, hoe meer kracht je op dat been zet, maar (net) niet uit het zadel komen. Je binnenste knie mag naar binnen wijzen voor extra balans. En: handen onderin de beugels voor een laag zwaartepunt en meer controle.
Rem vóór de bocht, en blijf in balans
Remmen doe je voor de bocht, niet erin. Laat je fiets de bocht door rollen. Moet je toch iets bijremmen? Blijf dan licht trappen voor stabiliteit. Kijk ook goed naar je voorganger: wanneer stopt hij of zij met trappen? Wanneer wordt er weer aangezet? Dat helpt je de bocht beter timen.
Wedstrijdsituaties
Creëer ruimte en win snelheid in de wedstrijd
In koers wil je met snelheid de bocht uitkomen. Zit je strak op een wiel en je voorganger remt? Dan moet jij nog harder remmen – en dat kost snelheid. Laat dus een klein gaatje en ga nét iets harder de bocht in. Zo pak je vaak gratis een paar meter.
Durf positie te kiezen in de bocht
Soms is de binnenkant van de bocht de snelste weg. Niet echt netjes, maar soms wel nodig. Kies je moment slim. En bedenk van tevoren: aan welke kant van je voorganger wil je uit de bocht komen? Zeker met wind maakt dat een groot verschil.
Zoek een goed wiel om te volgen
Wie je volgt maakt uit. Rijd achter iemand die vloeiend en zeker door de bochten komt. Merk je dat iemand onzeker is, veel remt of rare lijnen rijdt? Dan moet je daar zelf ook voor corrigeren – en dat kost kracht en tijd. Dus: snel er voorbij.
Zorg voor de juiste versnelling
Zorg dat je vóór de bocht al in de juiste versnelling zit. Niks zo vervelend als willen aanzetten en je staat nog in de verkeerde versnelling. Door op tijd te schakelen, kun je direct versnellen na de bocht.
Pas je bandenspanning aan bij nat weer
Grip is alles. Rijd je in de regen? Laat dan wat lucht uit je banden. Een richtlijn: ongeveer 1 tot 1,5 bar lager dan normaal. Zelf rijd ik zo’n 5 bar bij nat weer (bij 70 kg lichaamsgewicht).
Blijft een bocht lastig? Stel je stuurmoment bij
Heb je steeds moeite met een bepaalde bocht? Probeer dan eens iets later in te sturen dan je gewend bent. Kleine aanpassingen kunnen een groot verschil maken in je gevoel en controle.
Blijf oefenen, vertrouw op je gevoel
Bochten rijden is iets wat je leert door te doen. Door te voelen wat werkt, te kijken naar anderen, en vooral veel te oefenen. Hoe zekerder je bent op je fiets, hoe soepeler je bochten neemt. En hoe meer snelheid je behoudt – in een training én in een wedstrijd.